

Column #10 - De Ballade van Narayama
50 jaren in 50 films


50 jaren in 50 films
Van Filmhuis tot LUX
Deze column is onderdeel van de reeks van 50 columns die Ted Chiaradia schrijft over de ontwikkeling van het Filmhuis Nijmegen (1974) naar LUX (2024).
De Ballade van Narayama
Regie: Shohei Imamura
Altijd zijn er van die discussies over wat het belangrijkste filmjaar aller tijden was. Meningen verschillen, maar toch wint vaak 1999 en inderdaad geen misselijk jaar met filmtitels als The Matrix, American Beauty, Magnolia, Eyes Wide Shut en Fight Club en in Europa met Lola Rennt -de doorbraak van Tom Tykwer-. De publicatie van het boek Best. Movie. Year. Ever: How 1999 Blew Up the Big Screen van de Amerikaanse cultuurjournalist Brian Raftery droeg hier zeker aan bij. Voor de filmhuizen en zeker voor Filmhuis Nijmegen is 1983 onbetwist een heel belangrijk jaar. Op het filmfestival van Cannes vielen drie filmhuistitels in de prijzen: L’Argent van de Franse auteur Robert Bresson, Nostalghia van Andrej Tarkovski en De Ballade van Narayama van de Japanner Shohei Imamura die onverwacht de Gouden Palm won. Deze laatste film werd een van de allergrootste successen voor het Filmhuis in Nijmegen, voorafgegaan door een chaotische weg naar de nieuwe huisvesting, vol hectiek, spanning en overlevingsdrift.
Geen hond in het Filmhuis
1983
Geschreven door Ted Chiaradia
Eind 1982 kreeg het Filmhuis na bemiddeling van de gemeente een eigen pand aangeboden, een voormalig bankgebouw aan de Mariënburg. (Tegenover LUX, waar tegenwoordig een restaurant is gevestigd). Per 1 maart 1983 was de sleuteloverhandiging en ‘of we het gebouw meteen wilden gebruiken als kantoor en filmzaal?’ De gemeente was als de dood dat het oude bankgebouw gekraakt zou worden, stel je voor een krakersbolwerk schuin tegenover het toenmalige politiebureau. Het ontstaan van het nieuwe Filmhuis, Filmcentrum De Mariënburg zoals het ging heten, was dus niet of nauwelijks gebaseerd op culturele motieven. Het was veel meer een politiek strategische keuze om de kraakbeweging op afstand te houden.
De ontwikkelingen in dat jaar volgden elkaar zo snel op dat het met de blik van nu nauwelijks voor te stellen is dat een groep jonge, overenthousiaste vrijwilligers, die merendeels full time hun bijdrage leverden, aangestuurd door een onervaren directeur/coördinator deze klus geklaard hebben. Was het passie, naïviteit of geldingsdrang? In ieder geval slaagden we wonderwel met
een hands-on mentaliteit van ‘niet lullen maar poetsen’. En dat ook nog eens in een omgeving die ons niet vriendelijk gezind was. Een permanente strijd was te voeren tegen de Nijmeegse horeca en commerciële bioscoopwereld die een nieuwe concurrent niet dulden. Zelfs – je kunt het je niet meer voorstellen – de vakbonden lagen dwars omdat werken met vrijwilligers als concurrentievervalsing gezien werd. En, om eerlijk te zijn, veel steun van de gemeente Nijmegen was er ook niet echt. Een schamele subsidie van slechts 48 duizend gulden en een bankgarantie voor de verbouwingskosten, daar moesten we het mee doen.
Veel indruk maakte wel dat we zonder discussie in het oude bankgebouw meteen aan de slag gingen. In één zaaltje vol tweedehands bioscoopstoelen, met landbouwplastic afgeplakte ramen en een ratelende projector startten we ons eigen vlooientheater. Letterlijk, toen later bleek dat de hele zaal na een voorstelling onder de insectenbeten zat. Ook probeerde het Filmhuis zijn plek te veroveren door als eerste met een guerrilla reclamecampagne op grote schaal een flyer te verspreiden met als enige tekst ‘Geen hond in het filmhuis!’.
De grootste klus moest nog komen, de verbouwing die het voormalige bankgebouw geschikt maakte voor twee filmzalen en een café/foyer. Mede door veel vrijwillige inzet en door een empathische aannemer en een bevriende architect, Hennie Fokker die meedachten slaagden we erin met weinig middelen de verbouwing aan het einde van het jaar daadwerkelijk af te ronden. Zo startte op 15 december 1983 het Filmhuis definitief op de nieuwe locatie met in de ene zaal de première van Une Chambre en Ville van Jacques Demy en in de andere zaal films uit de Hongaarse Filmweek. Een week later begon de successtory met De Ballade van Narayama. In totaal bezochten bijna 8000 mensen die film, dat was 20% van het totale bezoek van het hele volgende jaar. Een ongekend succes dat meteen duidelijk maakte dat de markt voor filmhuisfilms in Nijmegen onverzadigd was.
Uiteraard was het publiek nieuwsgierig omdat het de eerste film in het nieuwe filmhuis was – en er stond een heel groot billboard van de film op het dak van het gebouw dat veel aandacht trok – maar vooral het verhaal van Narayama over het ruwe leven van een traditionele gemeenschap op het Japanse platteland kon op hoge waardering rekenen. Het klinkt vreemd, maar tot op de dag van vandaag heb ikzelf de film nooit gezien. Wel is de titel me voor altijd bijgebleven, ik heb er veel overgesproken en op latere momenten nog op gereflecteerd. Zeker in de fase toen mijn eigen moeder hoogbejaard en dement was. ‘Weet je nog Ted, die Japanse film, wat zou het toch mooi zijn geweest als dat kon, je eigen moeder naar haar einde dragen in de natuur…’ Een thema uit een film van 1983, nu actueler dan ooit.
Voor Filmhuis Nijmegen dat inmiddels omgedoopt was tot Filmcentrum de Mariënburg was De Ballade van Narayama het begin van een nieuw succesvol hoofdstuk. Het begon in 1983 met ‘Geen hond in het filmhuis’ en eindigde met uitverkochte zalen. Er zouden nog veel succesvolle jaren volgen. Maar balanceren op een dun koord bleef het; omgaan met tegenslagen en tekorten, spanningen, tegenstelling en conflicten dat is ook altijd in het DNA van het Filmhuis gebleven. Ook aan het einde van het zo succesvolle 1983 diende zich een conflict aan tussen mij als directeur/coördinator en de voorzitter van het stichtingsbestuur.
Op de moeilijkste momenten in die periode zocht ik steun bij de grotere filmhuizen in het land. En zij namen in dat jaar het initiatief tot de oprichting van de Associatie van Nederlandse Filmtheaters. Liga 68 Groningen, Lantaarn/Venster Rotterdam, t Hoogt Utrecht en Filmhuis Den Haag vonden dat de tijd was aangebroken voor professionalisering van de filmhuizen, een gezonde relatie met de overheid, meer subsidie en een zakelijk omgang met de Vereniging van de Nederlandse Bioscoopexploitanten. Het was tijd om serieus genomen te worden. ‘Film hoort in het ziekenfonds’, zoals Hubert Bals, de directeur van filmfestival Rotterdam en filmdistributeur Film International, altijd orakelde. Hij steunde de professionalisering van de filmtheaters dan ook met volle overtuiging.
Ik was ervan overtuigd dat aansluiting bij genoemde Associatie van levensbelang was, wilde het Filmhuis Nijmegen ook volwassen en professioneel worden en zich kunnen door ontwikkelen. Toen Hubert Bals als de paus van de alternatieve filmcultuur hoorde van de Nijmeegse veranderingen en toekomstplannen was het tijd voor een audiëntie. Ik werd in Rotterdam uitgenodigd en na lang wachten volgde een soort ontgroening. Bals vroeg namelijk meteen op de man af of ik ook commercieel wilde gaan programmeren. Ik wist eerst niet zo goed wat hij bedoelde, dus ik riep tamelijk onschuldig dat ik ook wel films van andere meer commerciële filmverhuurders wilde gaan vertonen. Hij ontstak in woede en riep: ‘Heb ik hier iemand uitgenodigd die mij komt vertellen dat-ie films van de concurrent wil gaan draaien!’ Uiteindelijk bedoelde Bals met commercieel programmeren simpelweg films prolongeren, meerdere weken achter elkaar vertonen. En dat in een tijd dat er inderdaad nog filmhuizen waren die uit principe elke week een
andere film vertoonden. Welnu, Bals kreeg gelijk. Het door hem gedistribueerde Ballade van Narayama werd in Nijmegen steevast geprolongeerd en week in week uit voor volle zalen gedraaid.
Over de column-reeks 50 films, 50 verhalen
Dat wat nu een van de grootste arthouses van Europa is, kende een halve eeuw geleden als Filmhuis een uiterst bescheiden begin. In de jaren die volgden, nam het Filmhuis snel een hoge vlucht: sterk stijgende bezoekersaantallen, steeds betere technische faciliteiten en een uitgekiende programmering. Van De Lindenberg verhuisde het Filmhuis naar het politiek-cultureel centrum O42, daarna kreeg het een eigen huisvestiging aan de Mariënburg en veranderde de naam in Cinemariënburg en tot slot werd het in 2000 omgedoopt tot LUX. Met de columnreeks ’50 films, 50 verhalen’ blikken we terug op 50 jaar Filmhuis en arthousefilms in Nijmegen. We delen 50 persoonlijke verhalen vol anekdotes over evenzovele films een indruk geven van de programmatische signatuur waar Filmhuis/Cinemariënburg/LUX door de jaren heen voor stonden. Maar tussen de regels door vertellen ze ook veel over wat er de afgelopen halve eeuw in de (film)wereld veranderd is.

