Column #18 La Double Vie de Véronique

50 jaren in 50 films

Een alles overstijgend filmdrama

1991 (nr 18)

La Double Vie de Véronique
Krzysztof Kieslowski

Het was dit jaar in Bologna tijdens Ritrovato, het festival voor de klassieke film, dat ik meende Kevin Toma, filmcriticus bij de Volkskrant, te herkennen. Omdat ik hem bij het verlaten van de zaal niet meer zag, appte ik hem meteen of hij het inderdaad was. Hij berichtte terug: ‘Nee joh, ik zit thuis op de bank naar de nieuwe dvd-uitgave van La Double Vie de Véronique te kijken…!’ Welk een toeval: op het moment dat ik deze film van de Poolse meester Kieślowski zie, zit een kennis 1000 kilometer verderop naar dezelfde film te kijken. Laat dat net het thema van deze bij vlagen spirituele film uit 1991 zijn. Twee personages, het ene in Parijs, het andere in Warschau, die een haast identiek leven leiden. Hebben we een dubbelganger ergens in de wereld, of zit er een dubbelganger in onszelf? Treft het toeval ons, of juist het lot: een thema dat vaak terugkomt in het oeuvre van de Poolse filmauteur. En is dat ook bepalend in het leven van een filmhuisdirecteur?

Ik denk terug aan 34 jaar geleden. In het ogenschijnlijk normale filmhuisjaar 1991 bleek ik ineens in een parallelle wereld terecht zijn gekomen. In de ene werkelijkheid was ik gewoon bezig met mijn normale werk – missie als je wilt – om van het Filmcentrum de Mariënburg een volwassen en grote kunstinstelling te maken; in de andere werkelijkheid kwam ik in een overlevingsstrijd terecht en vocht ik voor mijn lijfsbehoud in een lang juridisch conflict met mijn eigen bestuur. Hoe zat het ook alweer? Op een late maandagochtend – eerst liet men mij nog de filmprogrammering voor de komende week doen – werd ik bij het voltalige bestuur geroepen. Dacht ik eerst nog dat het om een serieus gesprek zou gaan over betere communicatie, ontving ik meteen bij binnenkomst uit handen van een nerveus ogende voorzitter een brief met een serie ernstige verwijten. Zo ernstig, zo werd mij medegedeeld, dat ik per direct op non-actief gesteld werd en dat er een ontslagprocedure zou volgen. Verdere discussie vond er niet meer plaats. Is het tegenwoordig schering en inslag dat een directeur of artistiek leider van een museum, theater of culturele instelling op non-actief gesteld wordt, of hem/haar de wacht wordt aangezegd, in het begin van jaren negentig was dit nog een unicum. Het filmhuis in Nijmegen wilde blijkbaar ook hier de eerste in zijn.

Zou elk andere organisatie door zo’n conflict verlamd raken of stilstaan, bij het Filmcentrum gebeurde het tegendeel: het bleef gewoon doorgaan en aanpakken. En na de aanvankelijke schorsing stond ik enkele weken later na een door mij gewonnen kort geding alweer op de werkvloer. In de tussentijd speelde ik stiekem op maandagochtend de filmprogrammering door, contact met de filmmedewerkers was immers verboden. Binnen deze ogenschijnlijke onverstoorbaarheid werd er binnen het centrum opmerkelijk veel bereikt en gerealiseerd, leek het conflict nauwelijks invloed te hebben en bleven de bezoekcijfers onverminderd hoog.

Zo werd bij de start van het nieuwe seizoen in september van dat jaar een nieuwe huisstijl geïntroduceerd. Mede om de samenhang tussen de dependance Scala en het Filmcentrum te benadrukken werd een nieuwe naam gelanceerd: Cinemariënburg. Dit bekte niet alleen beter maar luidde ook mooi de jaren 90 in – een nieuwe fase. Niet onbelangrijk was ook dat Groeten uit Vlaanderen werd georganiseerd, een Vlaamse culturele week, waar voor het eerst alle culturele instellingen van de stad bij betrokken waren. Het filmhuis was een van de initiatiefnemers, met Hugo Claus als een van de prominente gasten.

Maar het meesterstuk was ongetwijfeld het International Gay and Lesbian Filmfestival. Als enige stad buiten Amsterdam haalden we dit prestigieuze filmfestival met meer dan 300 filmtitels naar Nijmegen – het zou ruim 3000 bezoekers trekken. Vele internationale gasten kwamen over de vloer en de opening werd verricht door de internationaal bekende vormgever Benno Premsela, destijds boegbeeld en de voorvechter van de homo-emancipatie. Nu stond het vertonen van queer films in Nijmegen in een lange traditie. In 1978 vond al Gluren in het donker plaats. De rooie flikkers organiseerden toen in het filmhuis het eerste internationale Flikkerfestival van Nederland met historische en eigentijdse films.

Hoe onverstoorbaar er ook gewerkt werd in Cinemariënburg, er was zeker sprake van stress en spanningen. En de ontslagprocedure hing nog steeds als een zwaard van Damocles boven de organisatie in het algemeen en mij in het bijzonder. En dat werd ook opgemerkt. Zo herinner ik me dat juist Benno Premsela er na mijn introductie van het Gay and Lesbian Filmfestival op wees dat de sfeer in Nijmegen wel heel erg somber moest zijn. Het langdurig voortslepende conflict werd op enig moment ook de wethouder van cultuur te gortig. Zij stelde een commissie van wijze mannen in die een uitspraak moest doen, omdat het gerechtelijk vonnis over mijn ontslag wel erg lang op zich liet wachten. Het was overigens voor het eerst dat een wethouder een directe en persoonlijke betrokkenheid toonde bij het wel en wee van de filmhuisorganisatie.

Met de blik van nu is het eigenlijk onbestaanbaar dat in zo’n onveilige en onrustige sfeer gewoon gepresteerd werd. Ik bleef volharden in mijn missie, mijn werk, en was overtuigd van mijn gelijk. Daarbij kon ik rekenen op de steun van bijna de voltallige organisatie en collega’s in het land betuigden hun solidariteit. Maar ik verkeerde in een parallelle werkelijkheid: mijn ene helft zat midden in juridisch gesteggel, mijn andere helft deed zijn dagelijkse business. La Double Vie de Véronique die ik dat jaar op het filmfestival van Cannes zag, moet ongetwijfeld inspiratie en energie gegeven hebben. En zeer zeker de bloedmooie soundtrack van componist Zbigniew Preisner. Troost zelfs, zeker toen de cd’s later dat jaar na een reeks succesvolle filmvertoningen als zoete broodjes van de hand gingen.

Vlak voor de kerst viel dan uiteindelijk – ruim negen maanden na het begin van het geschil – het gerechtelijk vonnis over de ontslagprocedure op de mat. Op alle punten werd ik in het gelijk gesteld en het bestuur kreeg van de rechter zelfs een vermanende tik op de vingers. Zíj konden beter plaatsmaken dan de succesvolle directeur, aldus het vonnis. In mijn directe omgeving en binnen de organisatie werd dit gevierd en uitgelegd als een 3-0 overwinning. Zelf heb ik dat nooit zo kunnen ervaren, daarvoor zat ik toch nog te veel in La Double Vie de Véronique. Of anders in het vaste thema van de Poolse filmauteur: Is het toeval of het lot dat ons treft? Van mijn jurist mocht ik beslist zo niet denken. Ik had gelijk, ik stond in mijn recht!

En toch, na al die jaren vraag ik mij nog steeds af, waar ging het nu eigenlijk om? Wat was het conflict? Feitelijk was het, zeker juridisch, een flinterdunne casus met geen of nauwelijks steekhoudende argumenten. Waarom wilde het bestuur ineens van mij als directeur af? Was ik te eigenzinnig, te druistig, te weinig communicatief, te ondernemend voor die tijd wellicht? Het is en het blijft toch gissen. Na zoveel jaren schiet me overigens een kwestie te binnen die mijn positie – bekeken vanuit onze huidige tijd – wel eens fors had kunnen ondermijnen. Op de Berlinale van 1991 viel La Condanna van de grote Italiaanse cineast Marco Bellocchio in de prijzen. Verantwoordelijk voor meesterwerken als I pugni in tasca (1965) en Buongiorno, notte (2003), maar zijn nieuwe film was inhoudelijk op zijn minst scabreus. Een vrouw raakt met een kunstlievende architect opgesloten in een museum, gedurende de nacht hebben ze een wilde vorm van seks. Of is het verkrachting? Geen verhuurder wilde er destijds aan en zo zag ik samen met mijn collega’s uit Utrecht en Groningen de kans om de film aan te kopen – een unicum in de geschiedenis van het Filmhuis. In het huidige tijdsgewricht van #MeToo zou het als een grensoverschrijdende, misschien wel foute film worden beschouwd. Wist het bestuur hiervan? Natuurlijk niet, wat wisten zij immers van film, wat wisten zij van drama?

La Double Vie de Véronique (1991)

Krzysztof Kieślowski

Tussen 1979 en 1994 was hij een van de sterren van de internationale cinema en werd overladen met prijzen. En met elke nieuwe film verblufte hij weer. Aanvankelijk waren het vooral politieke thema’s die hij aan de orde stelde, maar in latere films richtte hij zich meer op ethische en filosofische vraagstukken, zoals in zijn beroemde tv-project Dekalog: tien films naar de 10 geboden uit de bijbel.

Zo ook in La Double Vie de Véronique, een poëtisch en mysterieus drama over Werinoka in Polen en haar dubbelganger Véronique in Frankrijk. De twee vrouwen hebben hetzelfde uiterlijk, zijn op dezelfde dag geboren en lijden aan dezelfde hartkwaal. Zij hebben elkaar nooit ontmoet, maar zijn intuïtief en emotioneel met elkaar verbonden. De film onderzoekt thema’s als identiteit en de metafysische band tussen mensen. En dat door middel van een gestileerde vormgeving: indringende muziek en beelden waarin kleur- en filtergebruik een belangrijke rol spelen. Veel blijft onbenoemd in deze film die de interpretatie van de kijker ruim baan geeft.

Uitgelicht door LUX

Save the date: Cinekid 2025

POPRONDE TERUG IN ONS CAFÉ-RESTAURANT

Column #18 La Double Vie de Véronique

Save the date: Wintertuinfestival 2025

LANCERING VAN 'DE LICHTING', HÉT JONGERENLABEL VAN LUX

13e editie van Nijmeegse kunstnacht